GROND RECHTEN
WILDE DIERENDEZE PAGINA BEVAT INFORMATIE OVER
GROND RECHTEN VOOR WILDE DIEREN
AANVULLING GRONDRECHTEN
De grondrechten voor wilde dieren komen grotendeels overeen met die van de gedomesticeerde dieren. Daarom treft u hier grotendeels een aanvulling.
Voor wilde dieren zouden we hun grondrechten ook kunnen scharen onder het natuurrecht, zoals dit vroeger bestond toen de dieren nog leefden in uitgestrekte natuurgebieden, zonder inmenging van mensen.
Dat was dus nog voordat dieren gedomesticeerd werden, en er alleen sporadisch én met respect voor het dier op hen werd gejaagd.
NATUURRECHT
In die zin bestaat het natuurrecht zonder toedoen van de mens, en hangt niet af van tijd of plaats. Wanneer wilde dieren echter geen gezonde habitat hebben, en hun territorium verloren hebben door toedoen van de mens, is dit natuurrecht uit balans, waardoor veel dieren onnodig lijden, en zelfs hun evolutie in gevaar komt.
Via het Aarde Hectare Raster is het idee ontstaan om ook voor het dierenrijk een hernieuwd territorium te creëren. Dat is hieronder verder uiteengezet in een aantal richtlijnen voor grondrechten van wilde dieren.
NATUUR RECHTEN WILDE DIEREN
DEZE RICHTLIJNEN ZIJN GEBASEERD OP INSPIRATIES VAN MARIEKE DE VRIJ.
DE RICHTLIJNEN VOOR WILDE DIEREN ZIJN AANGEVULD DOOR MARGREET OTTO IN HET KADER VAN
HET AARDE HECTARE GRID PROJEKT.
NATUUR HABITAT
- 1 -Deze eerste categorie bevat informatie
over het natuurrecht van wilde dieren
op een eigen habitat en territorium.
‘Het Gouden Uur’ – Foto Paul
1 – TERRITORIUM, HABITAT
Er zijn in deze tijd, waarin wij nu leven, nog buitengewoon weinig dieren die kunnen leven in een vrij territorium, in de maat van de eigen gewenstheid en met de natuurlijke voedselmiddelen en waterbevoorrading, zoals men dat van nature ooit had.
Dat houdt in dat vele diersoorten zich aan het uitlijnen zijn om -zeg maar- ‘bekrompener’ te leven. Minder bewegings-vrijheid te kennen. Minder voedselvoorraden van nature al te vinden. Het zou zelfs kunnen gebeuren dat de dieren minder nageslacht daardoor zullen krijgen. Het klinkt vreemd, maar in zekere zin gaan de dieren rekening houden met hun bedreigde voortplanting.
PESTICIDEN, ONKRUIDVERDELGERS
Wat daar nog eens als bedreigende factor bij komt, zijn de ongepaste bijwerkingen van pesticiden die nu overal in ons ecosysteem verspreid zijn. Zo is de potentie van de mannelijke dieren qua vruchtbaarheid aan het afnemen. Daarnaast kunnen ook drachtige vrouwtjes meer miskramen gaan krijgen. Ook heeft het nare gevolgen voor kleinere dieren, waaronder vogels, die wormen en insecten nuttigen die met gif bespoten zijn.
Er is helaas dus ook inperking gaande van meerdere wilde diersoorten (zeker in Nederland), en op een niet natuurlijke manier.
In een hectarendorp mag derhalve niet van pesticiden en andere chemicaliën gebruik gemaakt worden. Ook wordt speciale leefruimte voor wilde dieren gecreëerd, zowel in- als rondom het dorp. (Zie hieronder: -2- Bos en Verbindingswegen, en -3- Water- en Voedselbronnen).
BOS EN VERBINDINGS-WEGEN
-2 -Deze tweede richtlijn omvat een duiding van de migratiebehoefte
en het migratiegebied van wilde dieren.
2 – BOS EN VERBINDINGSWEGEN
AFSCHERMING EN MIGRATIERUIMTE
De gecultiveerde gewassen en privé domeinen in een hectarendorp, worden afgeschermd voor wilde dieren. Tevens worden de toegangswegen naar het centrum van het dorp omheind.
Om evengoed tegemoet te komen aan de migratie behoefte van wilde dieren, worden er bij de wegen bruggen of viaducten aangelegd waar de dieren over- of onder door kunnen lopen.
Ook zijn de gangbare wegen rondom de hectaren geschikt als doorloop routes voor zowel wilde dieren als gehoed vee. Daarom geldt tevens een snelheidslimiet voor voertuigen, zoals wij dat ook kennen op wegen met verkeersdrempels in woonwijken.
Tevens zijn er migratie routes naar andere dorpen, bijvoorbeeld over een breed aangelegde berm langs wegen en fietspaden. Op deze bermen kunnen ook veel siergrassen geplant worden, alsmede bloemen voor bijen en bessenstruiken.
HERTEN EN REEËN
Een hert (Latijn: Cervus) is een tweehoevig (of gelijktenig) zoogdier, en is de mannelijke benaming van de soort, tegenwoordig gebruiken we dat woord niet vaak meer, maar de hinde is de vrouwelijke compagnon. De mannetjes dragen een gewei.
Er zijn zo’n 41 rassoorten binnen de herten, van de grote Zuid Afrikaanse antilope tot de kleinere ree soorten, die een korter gewei hebben (Latijn: Capre’olus).
In Nederland komen herten nog wel voor maar doorgaans zijn zij door mensen uitgezet in bijvoorbeeld de duinen (damherten), in een aantal bosgebieden, en bijvoorbeeld ook op de Oostvaardersplassen. Het laatst genoemde oord is veel in opspraak geweest, omdat er te weinig voeding en beschutting voor de dieren aanwezig was, en deze een langzame dood hongerdood stierven waardoor ze uiteindelijk en masse zijn afgeschoten.
Klik op het titelbalkje hieronder (met de pijltjes rechts om het venster te openen of te sluiten), om verder te lezen over het gevolg van de jacht op herten.
2 - LEES VERDER - JACHT
En nu we het dan toch over de Oostvaarders-Plassen hebben, waar heel veel herten afgeschoten zijn… Marieke de Vrij had ooit gewerkt met mensen die aan de jacht deden. Zij omschreef toen:
Wanneer je bijvoorbeeld híér een hert doodschiet dan worden die prikkels zeer ver door de ether uit geseind! Nederland als land is geen groot land maar de energetische signalen worden ver over de grenzen uitgezonden.
Vanaf de Veluwe komen ze gemakkelijk Duitsland binnen! Energetisch gezien zijn dat hele sterke prikkels. Wij zijn gewend in radiogolven en radiofrequenties, telecommunicatie die je ook niet kunt horen, te denken.
Maar de innerlijke noodschreeuwen van dieren in doodsnood hebben een enorm hoog frequentieniveau die toch door de ether getransporteerd worden.
Soortgenoten zijn van nature afgestemd en aangesloten op het frequentieniveau van hun eigen diersoort waardoor zij deze innerlijke noodschreeuwen van grote afstand kunnen opvangen.
WATER & VOEDSEL BRONNEN
- 3 -Deze derde richtlijn bevat informatie over het natuurrecht
op schoon natuurwater en voedsel voor wilde dieren.
3 – WATER- & VOEDSELBRONNEN
De natuurlijke voedselmiddelen en waterbevoorrading, zoals wilde dieren dat van nature ooit hadden, is in Nederland op grote schaal verdwenen.
Dat tij kan voor een gedeelte keren door bijvoorbeeld de aanleg van speciale hectareveldjes, in- en rondom hectarendorpen. Deze zijn dus niet bedoeld voor de oprichting van familiedomeinen, maar als habitat voor dieren, zowel gedomesticeerde dieren en wilde dieren. Maar hoe ziet dat er dan uit?
Voor dit doel, is zo’n specifieke hectare als ‘Hectare-Unit’ benoemd. Deze dient te voldoen aan de blauwe en groene richtlijnen, zoals geïntroduceerd op de homepagina, en hierna herhaald.
HECTARE UNITS
Een Hectare Unit is een hectare grond, bestemd voor de aanleg van groene natuurgebieden met veel biodiversiteit, welke geschikt dient te zijn als leefgebied voor gedomesticeerde- en wilde dieren. Een Hectare Unit dient te voldoen aan de volgende drie richtlijnen:
1) Elke Hectare Unit heeft een groene ‘levende’ omheining van bomen en struiken. Deze kan opgebouwd zijn uit meerdere lagen groen. De vegetatie is afgestemd qua voedselvoorziening en beschuttings-capaciteit en nest-capaciteit op de diersoorten die van oudsher op de betreffende gronden leefden.
2) Elke Hectare Unit heeft een kwart hectare aan bos. Dit zijn bij voorkeur bomen die het dierenrijk voeden. (Bijvoorbeeld: Eikels, Dennezaden, Walnoten, Beukenootjes, en tientallen soorten bessenstruiken). De bomen dienen ook geschikt te zijn voor vogels om in te nestelen.
3) Elke Hectare Unit heeft een waterlichaam, zoals een meer of vijver. Deze mogen ook op hoekpunten van meerdere aangrenzende hectaren tegen elkaar aangelegd worden. Zo ontstaat er bijvoorbeeld een groot bosmeer. Het waterlichaam wordt idealiter op het laagste punt van de hectare grond aangelegd, of daar waar reeds water stroomt.
Klik op onderstaand titelbalkje (met pijltjes rechts om het venster te openen of te sluiten), voor meer informatie over aan te planten vegetatie voor dieren.
AANPLANTEN VEGETATIE VOOR DIEREN
Marieke de Vrij: Als je er voor kiest om een natuur gebied of daarvoor gereserveerde grond dierrijker te laten voortleven, verder dan waar voorheen aan gedacht is, dan dien je met de plantage daar rekening mee te houden. En dan dien je planten van toegevoegde waarde in te brengen ter behoud van meer diersoorten op een te klein terrein (in verhouding tot de beschikbare grond in Nederland). Dat is de laatste actie die je kunt ondernemen voor bijvoorbeeld de Oostvaarderplassen. Meer is er niet.
Ja want levenseindigheid van de uitgezette dieren aldaar, heeft altijd natuurlijk, in alle leeftijdscategorieën van diersoorten, plaats gevonden, om wisselende redenen.
De toename in dit soort gebieden van verkorte levenseindigheid van dieren door menselijk ingrijpen, dat is wat een aantal betrokken mensen bezield om zich daarvoor op te stellen, en zij pogen die teloorgang te weerhouden, maar zij hebben zelf ook geen achtertuin waar zij de dieren in kunnen plaatsen! Ja, snap je, dus het is best heel lastig.
Had je gebieden in Europa… er zijn nog wel stukken gebieden waar bijvoorbeeld de herten nog welkom zijn, maar dat zou dan onderzoek vergen. Er zijn wellicht gebieden – Heel weinig –, maar die zullen er ook steeds minder zijn.
Je moet dus kundig zijn in wat de dieren nuttigen van nature, en waar je gebieden hebt waar je dat op toe kunt voegen. Dat er meer gras is bijvoorbeeld, of meer bladmaterialen, struiken wat genuttigd kan worden. Maar dat is ook weer beperkt en tijdelijk. Want zet een kudde schapen of herten neer, en ze vreten in de kortste keren het gehele grasland op, al het onkruid (voordeel), brandnetels, maar ook struiken en nieuw ontwikkelde loten onderaan een boom, of het groen blad van laaghangende takken, en ook nieuw ontstane zaailingen van bomen. Dat betekent dat de dieren bijgevoed dienen te worden wanneer een gebied kaalgegraasd is.
Een deelnemer merkte eens op: ‘Het is in zekere zin een tweestrijd tussen: Gaan wij voor de plantjes, of Gaan wij voor de dieren?’
Marieke de Vrij antwoordde dat de plantenwereld ‘vrijgevender’ is dan de dierenwereld, en dat de mensen minder vrijgevend zijn. Zij vervolgde:
Er zit wel een volgorderlijkheid in. Dat zie je ook in het hele plantenrijk omdat het consumptie is voor alle levende soorten.
Er is natuurlijk de hang van mensen die helemaal geboeid zijn door de plantenwereld om zeldzame soorten te behouden. (Bijvoorbeeld bomenkap voor heidevorming op de Veluwe, of creatie grasland met bijzondere struikgewassen op de Oostvaardersplassen).
Maar het is belangrijk dat er niet een onlogisch sterven van de dieren plaats vindt wat onnodig is. Maar dat zou je ook kunnen opzoeken, hoe je de voorwaarden die deze planten nodig hebben creëert, of hoe zij die elders kunnen vinden, of hoe zij die planten elders kunnen herbergen.
Het zijn met name de planten die (in de betreffende gebieden) door de hoeven van (gedomesticeerde & wilde) dieren verpulverd worden. De hoeven graven als het ware het plantje met het wortelsysteem eruit of los, door het lopen van het dier door het grasland en gewassen, waardoor het plantje niet meer goed hecht aan de grond. Terwijl planten die van onderaf te veel opgegeten worden, die bereiden zich voor op een hogere groeiwijze.
Kijk, als het om hele specifieke plantsoorten gaat, die door de mensen behouden wensen te worden, en ze hebben geen functionele waarde, want ze worden niet genuttigd maar vertrapt, dan zou je stukjes gebied af kunnen zetten om de waarde van die plant te behouden. En je kan dan tegelijkertijd zoeken waar je planten -als ze in ruime mate ontwikkeld zijn-, kan herplanten elders. Dat zou een keuze zijn.
Als het gaat om de vegetatie van struiken, die genuttigd worden zo ver als de reikhoogte is van het dier dat daar gebruik van maakt, en dat blijkt onvoldoende te zijn voor de overwintering, en je wilt zóveel dieren behouden op een beperkt terrein, dan dien je dat soort gewassen te verruimen.
Want de plant zelf beweegt hoger op, en zal uiteindelijk meer voor een groeiwijze kiezen waar minder aantasting plaatsvindt. Dan heb je meerdere planten van hetzelfde soort nodig, met een lage groeiwijze, die dus niet hoog opgroeit, en daarmee het bladsoort omhoog brengt. Maar het bovenstaande is niet een eenduidig antwoord. Het bestaat uit heel veel varianten.
In feite dient een gebied groot genoeg te zijn voor de dieren om te migreren, zodat zij een kaalgevreten vlakte achter zich kunnen laten, welke binnen een paar weken weer aangroeit (behalve in de winter) voor de volgende graasronde. Is zo’n groot gebied niet voorradig, dan dienen de dieren af en toe een beetje bijgevoed te worden met voer afkomstig van verder gelegen gebieden.
Voorts kunnen er voedseldragende bomen en struiken aangeplant worden. Zie info bij ‘Hectare Units’.
Ook zou er nog apart beleid gevoerd kunnen worden met betrekking tot het groenafval van mensen. Heb je bijvoorbeeld pompoen soep gemaakt, bewaar en droog dan de zaden. Als je deze niet herplant, geitjes vinden het heel lekker, en het is voedzaam. Denk ook eens aan groenteschillen van koolbladeren, komkommer enzovoort. In een hectarendorp is zo’n win-win systeem eenvoudig op te zetten.
NATUUR BESCHUTTING
-4 -Deze vierde richtlijn omvat een duiding van
de behoefte aan beschutting van wilde dieren.
4 – NATUUR BESCHUTTING
Er wordt te weinig bij stilgestaan dat ook in andere leefgebieden op Aarde, door droogte, of door overmatige regen, of door kou, of door verlegging van grenzen, omdat steden oprukken, of aderen van rivieren droog komen te liggen, dat op heel veel plaatsen méér dierlijk leven is dan wat het gebied fysiek aan kan. Dat dit ingrijpende processen zijn die al duizenden jaren spelen hier op aarde. Dat dit proces wat kunstmatig in aanvang op gang gebracht is, ook aan zijn grenzen gekomen is.
De natuuroppervlaktes in Nederland zijn vaak te klein voor groot wild, en er is weinig ruimte voor migratie. Vanwege de verminderde vegetatie is er ook te weinig voedsel voorradig, alsmede natuur beschutting. Zo zijn er te weinig schuil- en nest gelegenheden voor grote dieren, zoals herten en zwijnen.
TOELICHTING
Het is dus van belang om vegetatie aan te planten die zowel voeding biedt als beschutting. Voor de winter zijn groenblijvende coniferen geschikt, zoals dennebomen en sparren. Zolang als er geen beschutting is op de hectare units kan men schuurtjes plaatsen die de dieren beschermen tegen regen en wind. Misschien is het een idee om schuurtjes te maken van afval-plastic? Deze kunnen reeds in planken geperst worden, of in de vorm van een golfdak (voor regen afvoer). Of stapelbare reuze lego blokken, die hol zijn aan de binnenzijde en met zand of kiezelstenen kunnen worden gevuld om ze te verzwaren.
Idealiter zijn de schuurtjes van hout, of van samengeperste hennepvezel blokken. Aangezien er echter veel bomenkap is geweest in de laatste twee decennia, en de huidige landbouwgrond nog wordt gebruikt voor intensieve veeteelt, zijn deze materialen niet voorradig.
*******
VRIJE VOGELS
-5 -Deze vijfde richtlijn omvat een duiding van de behoeften van vogels.
5 – VOGELS
Als je als mens, je zachtaardig wenst te ontwikkelen, zeg maar ‘dieper afgestemd op aspecten van het leven’ die gaande zijn, dan heb je dieren nodig. Dieren helpen om je wezenlijk af te stemmen op zaken die dieper in jezelf liggen.
Wanneer mensen dieren uitsluiten, dan sluiten ze ook iets in hun herinnering uit van dát wat in hen zelf leeft.
Álles wat dieren eigen is, is eigen aan de mens. In ons bewustzijn liggen herinneringen opgeslagen aan wat in het dierlijk leven gespiegeld wordt. Als je daar bewust contact mee maakt, en dat durft te aanvaarden, dan verlicht dat je geest.
In iedere schepping ligt iets unieks dat nooit op gelijke wijze bij anderen is terug te vinden. Zowel in dieren als in mensen wordt een weerspiegeling getoond van de optelsom van ‘zijns’-hoedanigheids aspecten.
Als wij ieder wezen dat geschapen is, niet eerbiedigen als een Goddelijke afgezant van zijn scheppingsenergie, dan ontnemen we onszelf de mogelijkheid om te leren van de brede geschakeerdheid van de Goddelijkheid op zich.
TOELICHTING
Als je afgescheiden denkt en handelt en afgescheidenheid ervaart, dan roep je uiteindelijk destructie over jezelf af, want in wezen is er geen gescheidenheid in de Schepping, slechts een ogenschijnlijke scheiding. Dieren hebben iets heel speciaals en eigens, iets wat heel diep verborgen leeft in ons menselijk onderbewustzijn, dat vraagt om beantwoording.
Het gaat er niet om in exact dezelfde hoedanigheid te geraken, maar om hen als een wegwijzer te zien naar gebieden in onszelf die nu nog onbewust zijn en die we vanuit een geestelijke noodzaak met de tijd méér bewust dienen te worden. Bijvoorbeeld het ontwikkelen van verziendheid, het overzien vanaf afstand, zoals een adelaar zwevend op grote hoogte.
Maar ook in de zogenaamde simpelheid van de mus of het miertje zitten eigenschappen waarmee wij, door nauwkeurig te kijken en te doorvoelen, ons kunnen vereenzelvigen.
Zij kunnen iets bijzonders in ons raken en daardoor in onszelf iets tot ontwikkeling brengen, waar je in eerste instantie niet direct aan zou denken. Het dier is niet denkend van aard, maar puur ervarend.
Hogere diersoorten hebben een heel hoog wetend ervaringsniveau, waarin wat wij ‘denken’ zouden noemen, niet gesepareerd leeft, maar in eenheid valt met voelen. Er is geen afzonderlijk denken actief. Het dier ontmoet zichzelf in relatie tot de mens vanuit een doorlopende Zijnsconstitutie, en van daaruit ervaart hij andere wezens.
Wij trachten door middel van meditatie in ‘zijn’ te geraken, dieren huizen daar van nature in. De mens is vooral gericht op verbale herkenning en ondersteuning van dat wat hij ontmoet, en scheidt daarmee denken en voelen. Hij tracht op die manier eerst een basis voor zichzelf te creëren, voordat hij tot acceptatie komt van wat hem omringt. Hij wil eerst begrijpen alvorens hij handelt en daarmee de controle handhaven.
De Westerse mens ziet zichzelf ook als de hoogste trede van de schepping, waardoor hij andere levensvormen als lager beschouwt. Door het tekort aan wezenlijke afstemming op de andere scheppingsvormen om hem heen, doet hij zichzelf tekort. Alle karaktereigenschappen van dieren zijn op een onderbewust niveau ook in ons aanwezig en de dieren spiegelen ons dat voortdurend.
Maar dit fundamentele feit ontkennen we categorisch, waardoor we collectief akkoord gaan met het dierenmisbruik en dierenleed, waarvan we allemaal op de hoogte zijn. Als hierin geen veranderingen komen (zoals al eerder gezegd bij de grondrechten voor gedomesticeerde dieren), zullen er steeds ernstiger dierenziektes de kop op steken, die ook steeds dieper zullen ingrijpen op het mensenleven zelf.
BIJEN LEVEN
- 6 -Deze vijfde richtlijn omvat informatie over het wezen en belang van bijen.
5 – BIJENLEVEN
Alhoewel bijen niet tot het dierenrijk behoren, maar tot de insecten, plaatsen we de informatie over bijen voorlopig in deze categorie. Dat is totdat er (eventueel) een uitgebreidere ordening komt.
Wat er momenteel met de bijen gaande is, zouden we kunnen zien, als één van de vele verontrustende tekenen van deze tijd. De meesten van ons weten wel dat de populatie van bijen is achteruit gegaan. Dat is ondermeer door het gebruik van chemische middelen in de landbouw en door particulieren. Velen beweren ook dat het door de 5G straling en andere draadloze verbindingen komt waar bijen heel gevoelig voor zijn. Derhalve besteden we hier meer aandacht aan, en worden ook minder bekende aspecten van de bijenvolken belicht.
Ook Hommels hebben last van straling
TOELICHTING
Een bijenvolk heeft een heel zelfstandig belevingsveld in afstemming op elkander, met als intentie de groepssfeer te behoeden en de dadendrang te beperken tot waar het werkelijk om gaat. Het is een diersoort die snel aan uitputting kan lijden, met een hooggevoelig antennesysteem, een sensitief systeem, waarmee ze snel aan beperkingen onderhevig zijn.
Dat houdt in dat ze nauw op elkander ingespeeld zijn maar vanuit een wezenlijke zelfstandige inslag binnen iedere bij, iedere individuele bij, in relatie tot elkander.
Dus je kan zeggen ze hebben een natuurlijk ‘ik’-besef, maar in een enorme verbondenheid met het ‘wij’. En de beperkingen die optreden als in een bijenvolk de hoogsensitiviteit teveel aangeslagen wordt, is dat het ‘wij’-gevoel ondermijnt wordt, en het ‘ik’-besef, het individuele besef van de individuele bij, dan ook nog maar heel diffuus aanwezig is, omdat de zelfstandigheid van de individuele bij altijd de opmaat voor het ‘wij’-belevingsveld is.
Dat maakt ook dat als een bijenvolk teloor gaat, de samenhang van een volk op een heel diep niveau doorbroken is. Waardoor ook de individuele bij als het ware niet meer goed een opslagherinnering heeft van zichzelf, en het volk als geheel. Daarom is het ook zo dramatisch.
Want bijvoorbeeld een volk dat aangetast wordt door teveel zendmasten, signalen die daar vanuit gaan, geven een desoriëntatie te zien. Dat maakt ook dat het ‘ik’-wezen van de individuele bij, zich niet meer kan voegen in het ‘wij’-volk.
(Toevoegingen over de bijen volgen t.z.t.)
WATER LEVEN
- 7 -Deze zevende richtlijn bevat informatie over vissen en dolfijnen, waarvan de laatstgenoemden niet direct in een hectarendorp te vinden zullen zijn, maar waar wij indirect tóch mee in verbinding staan.
3 – ZEELEVEN
VISSEN
Alhoewel vissen in kleine vijvers op familiedomeinen niet zo snel zullen voorkomen, behalve als de mens ze uitzet, besteden we er toch aandacht aan, want in grotere meren, kanalen en rivieren, maar ook kleinschalig in slootjes, leven ze wel.
En AL het water op Aarde is met elkaar verbonden. Dus alle eerder genoemde waterlichamen, en ook het grondwater, en via verdamping, het water in de lucht!
Dus daarom is het belangrijk dat mensen zich nóg meer bewust worden van de gevolgen van hun handelingen die betrekking hebben op het water. Niet alleen hoe we met vissen om gaan (het leegvissen van de oceanen), maar ook wat wij aan afvalstoffen in het water lozen.
Daarom besteden we ook aandacht aan het zeeleven, in het bijzonder de vissen en hierna de dolfijn. En dat is omdat de mens als hoeder van de planeet ook op deze levende wezens méér bewustzijn mag verkrijgen.
MEER OVER VISSEN - 1
DE VIS in het algemeen
Zelfstandig levend, vloeiend in de stroom vaak in scholen aaneengebonden, hebben zij met elkander een groepsgeest bereikt waarmee zij wezenlijk communicerend zijn, naar ál wat leeft onder het wateroppervlak.
Daarmee staan zij in verbondenheid met zaken die de mens niet kent. Tegelijkertijd voelend afschermend dat wat in hen omgaat, daar zij niet wezenlijk contact gericht op het niveau van huidcontact functioneren. Zij onderhoudeneen soort ‘radiologisch contact’. Marieke de Vrij weet niet wat dat dan precies inhoudt, maar wat zij zich erbij voorstelt is dat zoals je radiogolven hebt, als je iets op de juiste zenderfrequentie zet dan pak je dus de informatiestroom op die via die radiogolf uitgezonden is. Zo werkt dat dus bij vissen.
Ze hebben dus een telepathisch afgestemd radiogolf frequentieachtig contact met elkander, waardoor de groepsgeest bevorderd wordt van de samenscholing, en dat wat dat behoeft.
Ieder dier afzonderlijk is verbonden met dat frequentiesysteem waarbinnen hij past, waarmee hij de groep vorm geeft en onopgemerkt het geheel mee bevordert.
Tegelijkertijd zijn zij zelf waarnemend, maar niet tegen de gemeenschapszin in geplaatst, van de scholing van vissen waartoe hij zelf behoort. Dieren die daarom ook ter verkenning weggezonden worden vinden immer weer plek binnen de gemeenschap waartoe die behoort.
Je ziet vissen afzonderlijk zwemmen, hebben daar dan ook een functie in, maar worden als het ware weer in de school met vissen terug geborgen. Vissen symboliseren het veel gevoelde contact met zichzelf uit te staan, zonder dat berichtgevingen hierover huidgevoelig uitgewisseld kunnen worden direct.
Zij zijn telepathisch vermogend om zaken uit te zetten op basis van overeenstemming van dat wat in andere soortgenoten levend is. Waardoor ook binnen terug ontvangst zij zichzelf hiermee weer herkennen. Het samenscholingsverband bestaat eruit dat, in de meerwaarde van het samen opereren, zij zich meer gesteund weten binnen dat waarin zij zich bevinden, en dat is een kosmisch veld van onderwaterleven.
Zij zouden zich anders te verloren daarbinnen gedragen gezien de reikwijdte van de wateroppervlaktes waar zij menigmaal in verblijven. Door op elkander aangesloten te zijn vinden zij richting en stuur, op een wijze waarin zij zichzelf onlosmakelijk verbonden weten, met dat wat geoorloofd is binnen de stromingen die daar gaande zijn, zonder loslating van elkander.
Tevens zijn zij veel aannemend dat wat in de onderwaterstroom gaande is daar zij in zekere zin qua innerlijk ook kleurloos van gestalte zijn en opnemen dat wat hen getoond wordt en hen tot zelfreflectie doet aanzetten.
Het beste beeld dat Marieke kan geven is: Zoals een spiegel spiegelt dat wat in de spiegel getoond wordt, zo heeft de vis het vermogen om in aanvoeling van waar hij contact mee maakt, een resonantie van waar hij contact mee maakt in zichzelf even te kunnen herkennen. Alsof die af en toe een bepaalde neutraliteit in zich heeft die hem al zwemmend in het onderwaterleven het mogelijk doet maken de substantie bijvoorbeeld van andere vissen aan te voelen. Van zeewier, koraal, rots, zand, alsof hij de eigenheden beleeft en weer daarvan onthecht.
Er is dus sprake van een bepaalde energetische doorlaatbaarheid, op een manier dat de vis het herkent zonder het zelf te worden. Het is voldoende dat die herkenning zo diep is dat hij het weer los kan laten. Hij kleeft er niet aan vast. Het thema ‘doorlaatbaarheid’ is geëigend voor de vis.
Je kunt doorsnee zeggen, dat als een school vissen gevangen wordt, de volwassen dieren eruit gehaald worden en dat de jonge dieren weer worden teruggegooid in het water. Maar jonge vissen hebben nog niet veel ervaring met schoolvorming. Daar hebben ze oudere dieren voor nodig, die ze de weg wijzen. Zij verkeren daarna dan ook in een behoorlijk verweesde, desolate toestand.
Het is dus belangrijk als er scholen vis opgevist worden, om een flinke hoeveelheid volwassen dieren mee terug te laten gaan in de zee, om de jonge dieren te begeleiden. En het is te begrijpen dat vanuit economisch standpunt dit voor de visserij het meest vreselijke antwoord is dat er is, maar juist en zelfs vanuit economisch belang, is dit op den duur beter, dan wat ze nu doen.
MEER OVER VISSEN - 2
Het heeft dus ook voor de mens psychologische betekenis: het ‘doorlaatbaar’ kunnen verschijnen en als het ware weer contactmakend en onthechtend om door te kunnen gaan, het durven te stromen vanuit het wilsbesluit met allen gelijktijdig afhankelijk te zijn van grotere processen, waar men overgave aan dient te bekleden, zonder dat men daarin oplost, waardoor men in het samenzijn een meerwaarde uitbeeldt.
Men durft van het collectief leiderschap uit te gaan, dus dat de som der delen meer is dan het delen alleen. Men is in staat sensitief aanvoelend contactgewaarwordingen op te doen, voorbij het (als het om mensen gaat) het gesproken woord. Men blijft soms ook voor een stukje ongrijpbaar. Zeg maar: De huidsensitiviteit bij de vis is heel anders ontwikkeld dan bij ons. Een vis houd je niet lang vast in je handen, die glibbert er uit.
Maar hoe gaat de mens overweg met de vis in het algemeen? De begeleiders zeggen: Consumptiegericht niet stilstaand bij de aantallen die vissen nodig hebben om noodzakelijkerwijs te overleven, het scholingsgedrag van vissen onderbreekt men keer op keer, waardoor scholen vissen steeds diepgaand verwond raken op het gebied van hun collectief bewustzijn, want men ruimt delen van een veld een school vissen.
Men drijft vissen teveel naar het oppervlakte water toe vanwege hun adembehoefte, zonder er rekening mee te houden dat vissen niet voortdurend willen schuilen in de diepte van het water uit angst voor de mens.
Dus vissen duiken nu vaak te diep onder de oppervlakte, tegen hun eigen behoeftesfeer in. Want veel vissen, en scholen vissen, vinden het heel prettig om vlak onder de oppervlakte te zwemmen, omdat ze dan nog licht beïnvloeding krijgen.
Daarnaast zijn de wateroppervlaktes sterk vervuild, waardoor de schubben van de vissen gradueel aan degeneratie lijden, en veel vissen ernstig verminkt rondzwemmen. Veel kiemen zijn onvoldoende levensgevoelig nog gevormd.
Wat ik daarmee zeg: De kiem heeft te weinig aan transparantheid en heeft te weinig aan bewegingsmotoriek om werkelijk effectief te kunnen functioneren. Dat de kiemen vaak dik opgezwollen opgezet zijn, te kortrandig en te weinig verfijnd uitgestulpt, waardoor de bewegingsfunctie van de kiemen te abrupt plaatsvindt.
Men dus niet goed zelf regulerend daarmee het interne lichaam kan bedienen. Veel vissen lijden aan ongemakken die specifieker benoemd dienen te worden, waar wellicht later nog verder op kan worden doorgegaan. Nu dan toch eerst de vraag dat als er noodzakelijkerwijs vis als consumptie genuttigd wordt, wat is dan het eerste waar men op dient te letten?
Schoon water. In ieder geval natuurlijk water. En natuurlijke waterstromen zonder vervuiling, dus schoon en zuiver water.
Daarnaast dienen ‘scholen vissen’ zoveel mogelijk intact gehouden te worden, óf met elkander gevangen worden als het dan niet anders gaat.
Ook dient men de verhoudings-aantallen nauwkeurig in de gaten te houden. Dus dat jonge dieren vrij gezet dienen te worden met volwassen dieren. Niet alleen jonge dieren want dan is er te weinig identiteits bewustzijn in het jonge dier verankerd, om weer scholingsgedrag te creëren.
Men zet nu jonge dieren overboord, maar te weinig gepaard gaand met oudere dieren die al bewustzijn over kunnen dragen.
DOLFIJNEN
Wat leert de dolfijn ons vanuit spiritueel opzicht gezien? Dolfijnen hebben aan de ene kant een heel goed uitgekristalliseerd speels bewustzijn, en op het andere niveau een heel sterk zelfwetend niveau.
En dat in de combinatie van speelsheid én zelfwetendheid, óók het bewustzijn van mensen mee opgerekt wordt om beide kwaliteiten in zichzelf te integreren… dat vindt de dolfijn ‘dol fijn’, zeg maar!
Lees hier verder over de dolfijn
Want doordat de mens nu enerzijds niet meer durft te genieten, gezien al het leed wat plaats vindt, wordt een belangrijke kwaliteit van ‘mens zijn’ weggenomen. Namelijk het thema ‘onbezonnenheid’, ‘ongedwongenheid’, zichzelf helemaal koesteren binnen de natuurlijke elementen, mensen durven zich er haast niet meer aan over te geven.
Het andere aspect van de dolfijn is die enorme zelfwetendheid, waardoor ze zo bewust gestructureerd zichzelf kunnen vrijgeven, doelgericht ten bate van ontwikkelingen buiten zich, dat ze juist daardoor zichzelf op een bijzondere manier profileren die voor mensen nog niet mogelijk is.
Contact maken energetisch (voor degenen die daar wat voor voelen), en al is het maar in meditatie, met dolfijnen, maakt dat het eigen zelfbewustzijn versterkt aanwezig raakt, dat men daar gerichter naar durft te handelen, zonder te kort aan speelsheid.
Want je kunt je voorstellen hoe méér je weet, hoe meer verantwoordelijkheid je draagt. En als dat geen goed tegenwicht heeft in speelsheid, dan wordt het een zware aangelegenheid. Een dolfijn weet er gewoon doorheen ’te zwemmen’.
Maar we kennen ook allemaal de dolfijnen als toeristische attractie. Dat is bijna ook niet te vermijden omdat mensen vaak niet op een ander niveau bewustzijn wensen te verkrijgen. (En dolfijnen hebben ook een hoge aaibaarheidsfactor). In principe is echter het ‘afstemmen op’ vaak al voldoende voor bewustzijnsverkrijging.
Dat was bijvoorbeeld ook vroeger, zoals indianen totems hadden. Die leefde zo diep met het wezen van het dier, dat ze als het ware die eigenschappen in zich opnamen, ook al kwamen ze maar één keer in de zoveel tijd een bizon tegen of een ander dier. Het was de innerlijke verbinding die ze maakten en zo kunnen wij dat ook met dolfijnen doen zonder dat je ze letterlijk hoeft te bejegenen.
Nog een ander interessant gegeven, dolfijnen nemen skeletten waar. Dus stel je eens voor dat er in hun omgeving een zwangere vrouw zwemt, dan zien ze dat zij zwanger is. En ze zijn dol op zwangere vrouwen. Ook nog!
Hoe zou een hectarendorp er uit kunnen zien?